Voor de Nederlands-Indische gemeenschap

IN HET NIEUWE NUMMER: Herinneringen aan DE WILLEM RUYS

Karin van Hoorn kwam in 1956 als kind met haar ouders met het schip De Willem Ruys naar Nederland. In haar woonkamer, op een prominente plek, hangt een grote, gedetailleerde tekening van het schip. Ter herinnering aan de tocht naar hun nieuwe leven

Tandjong Priok. De haven. Jakarta. De Willem Ruys. Veel mensen op de kade. Veel mensen op de boot. Serpentines. Muziek. Feest. Blijdschap. De sonore toeters van de boot die langzaam van de kade afvoer. De mensen op de kade werden kleiner, net als de blauwe bergen van ons land, Indië. Ik stond naast mijn moeder. Keek naar haar. Ze had tranen in haar ogen. Ik besefte met alle emotie van een 8-jarig kind: mijn moeder moet haar land verlaten. Ze zal het nooit meer zien.

De bootreis zou drie weken duren. We sliepen met ons vijven, vader, moeder, broertje, pleegzusje en ik, in één kajuit. Ik herinner me de kajuitraampjes, waar soms het zeewater tegenaan spatte. De kinderen aan boord werden beziggehouden door oom Rob en oom Wim. Zij organiseerden spelletjes. Gaven ons zwemles in een zwembad met zout water.

De logistiek van het schip is me totaal niet bijgebleven. Ik weet dat we in een eetzaal aten aan keurig gedekte tafels. Ontbijt en lunch herinner ik me niet. Avondeten wel. Ik heb drie weken dagelijks genoten van aardappelpuree, spinazie en een bal gehakt. Verrukkelijk. Nog steeds.

De Willem Ruys voer langs Singapore, door het Suezkanaal. We zagen de Egyptische piramides. Port Said. Napels. De rots van Gibraltar. Southampton. Daar werd het kouder. Eindelijk mocht ik de zachte, witte wantjes aan die we hadden gekregen van de instantie die onze nieuwe kleding verzorgde.

Op 3 mei 1956 kwamen we aan in Hoek van Holland, muzikaal verwelkomd door een mariniers-orkest. Dat was omdat de Willem Ruys haar vijftigste tocht voer.

|